'De metafoor is slimmer dan de auteur' (Lichtenberg), een 'scherm', een 'instrument om te bundelen' (Müller), omdat 'alles zo verandert' (Gertrude Stein) - Müller expliciteert deze functies van de figuurlijke taal aan de hand van het gebruik van metaforen bij Shakespeare. Dit gebruik van metaforen komt overeen met de versnelling van het Elizabethaanse tijdperk (de tweede helft van de zestiende eeuw), waarvan de consolidatie Shakespeare dwingt om in zijn laatste toneelstukken een allegoriserende taal te gebruiken.